In de notitie waarin het CPB adviseert om vijf jaar te stoppen met wind-op-land, wordt de stroomproductie van de turbines de helft te hoog ingeschat. Hoe het advies precies zou hebben geluid als het CPB de juiste opbrengst als basis had genomen kunnen we slechts gissen, maar het oordeel was vast en zeker aanzienlijk negatiever uitgevallen.

De analyse van CPB en ECN hanteert een wel erg optimistische inschatting van de bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstelling van het kabinet. De stroomopbrengst wordt ongeveer de helft te hoog ingeschat, terwijl de energie die de molens zelf kosten buiten beschouwing blijft, evenals het energieverlies door de opvang van de windstroompieken in de centrales.
De stroomopbrengst is veel te hoog geschat.
Als 6000 MW vermogen op land zoals CPB en ECN zeggen 16,8 TWh/jaar aan elektriciteit leveren, moeten ze gemiddeld op 32% (de productiefactor genoemd) van hun nominale capaciteit draaien. Dat zou al een hele prestatie zijn, want wind-op-land draait de laatste vijf jaar op 22% (variërend tussen 19 en 24%). Maar 2200 van die 6000 MW staan er al. Bij een productiefactor van 22% leveren die 4,2 TWh/jaar, wat betekent dat van de nog te plaatsten 3800 MW verwacht wordt dat ze 12,6 TWh/jaar gaan produceren. Daarvoor is een volslagen onhaalbare productiefactor van 38% nodig.
Geven we de nog te bouwen molens op land een realistische productiefactor van 25% mee, dan wordt hun opbrengst 8,3 TWh/jaar. De 6000 MW op land zullen dus op zijn voordeligst berekend niet 16,8 maar 12,6 TWh/jaar gaan produceren (8,3 + 4,2). Hiermee is de opbrengst dus een derde te hoog geschat, een juiste schatting van de opbrengst is een kwart lager.
De molens kosten zelf ook energie.
De notitie gaat er vanuit dat de windstroom voor de volle 100% aan de baten bijdraagt, maar houdt er geen rekening met mee dat voor het bouwen, plaatsen, onderhouden en opruimen ook energie nodig is. Bij elkaar genomen is daar de opbrengst van twee jaar mee gemoeid. Omdat in Nederland windturbines vanwege de subsidieregels na 15 jaar worden afgeschreven, is 13% van de totale draaitijd nodig om de kosten van de ‘foot print’ te compenseren. Samen met de 33% te hoog berekende opbrengst komen we op een elektriciteitsproductie van 6000 MW op land die bijna de helft lager is dan waar de CPB notitie van uitgaat.
Windstroompieken kosten extra brandstof bij centrale.
Al een paar jaar is bekend dat de elektriciteitscentrales extra brandstof gaan verstoken als ze de pieken en dalen van de zeer onregelmatige windstroom moeten opvangen. Van de bruto stroomopbrengst kon netto wel eens weinig tot niets overblijven. Ook de gascentrales in Ierland hebben van dit verschijnsel last. (Zie Udo en Udo.)
Er zijn aanwijzingen dat bij ons hetzelfde aan de hand is. Onze hoogwaardige gascentrales hebben een veel lager rendement hebben dan op grond van hun kwaliteit mag worden verwacht. Van de waarschijnlijke hoofdoorzaak, de windstroom, blijft dan niet meer dan 18% als netto-energiebesparing over. De globale CBS gegevens laten natuurlijk geen hardere conclusies toe, maar zolang de praktijkcijfers niet opgeëist worden is er niets beters beschikbaar. De ministers van EZ en I&M zouden gewaarschuwde mensen moeten zijn.
Conclusies.
De analyse rekent met een veel te hoge stroomopbrengst uit wind-op-land, terwijl die toch, afgezien van wat verwaarloosbare extra werkgelegenheid, de belangrijkste post is die voor de baten moet zorgen. Volgens het CPB dragen de 6000 MW voor 1,5%-punt bij aan het bereiken van de duurzaamheidsdoelstelling van 14 of 16% in 2020. Het werkelijke aandeel van deze molens zal echter niet meer dan 0,8%-punt bedragen, en misschien wel 0,0 %-punt.
Reeds op grond van een veel te zonnig geschatte opbrengst van de windmolens en louter economische afwegingen stelt het CPB vast dat de kosten ongeveer even groot zijn als de baten, maar wel met een grote foutenmarge. Daarom raadt het CPB af om snel een begin te maken met 6000 MW wind-op-land. Indien de juiste stroomopbrengst zou zijn toegepast, was het oordeel ongetwijfeld veel harder uitgevallen. En dan hebben we het nog niet eens over de immateriële effecten van wind-op-land.
Fred Jansen, 19 juni 2013.
Aangepast: 14 oktober 2013.