Op 4 maart verzocht DG Ruimte van het Ministerie van VROM het RPB om te adviseren inzake de Landelijke Uitwerking Windmolens. DG Ruimte vroeg daarbij om

1. een vergelijking tussen de situatie in Nederland en Europa (conclusie: wind op zee heeft het grootste potentieel).

2. een contra-expertise over de gekozen locatiecriteria, die de ontwerpateliers van VROM

hanteren, indien mogelijk een weging aan de criteria te hangen en tot een eerste kaartbeeld te komen (conclusie: geen topdown-aanwijzing van windparken, maar rekening houden met omwonenden).

3. een methodische uitwerking van de zichtbaarheidanalyse (conclusie: landschappen vrijwaren van enorme turbines).

 

RPB komt tot de conclusie (samenvatting en uitwerking) dat de planvorming voor

windmolenparken en windmolenvrije ruimte conform het streven van Nota Ruimte op een laag schaalniveau moet worden gevoerd. Immers, elke locatie is uniek in haar windklimaat, landschapswaarden, omwonenden en bezoekers. Per plan zou beoordeeld moeten worden of plaatsing van windmolens de kwaliteiten van het te beschermen gebied niet wezenlijk aantast. Het aantal, de hoogte en de opstelling van de windmolens zouden lokaal nadrukkelijker onderwerp moeten zijn van discussie. Het rijk beperkt zich daarbij tot het aangeven van de randvoorwaarden uit overige beleidsdoelen en advies op basis van landschappelijke expertise.