Frits van den Berg promoveerde vorige week aan de Rijksuniversiteit Groningen op windmolens. Van den Berg ontdekte dat ze ’s nachts binnen een straal van twee kilometer meer lawaai maken dan overdag: het tergende geluid van de branding, een eindeloos voorbijrijdende trein in de verte, een dalende Boeing 707.

 

De boeren die zo’n onding zelf op het erf hebben gezet, gun ik dat geluid wel, maar mijzelf niet.

 

Ik zag dinsdag in het Journaal het woord ‘Noordzeewind” – bleek de naam van een firma in windmolens te zijn. De subsidies worden groter, Noordzeewind breidt uit. Voor de kust van Egmond aan Zee worden de eerste palen in de bodem van de zee geheid en elders is ook een uitgestrekt windmolenpark in het water gepland.

 

Ameland. De turbines worden daar 180 meter hoog. Het is erger voor de wadden, de zee en het land dan gas- of oliewinning, maar ’t is de duurzame-energie-mode van dit moment en daarom komen ze er.

 

We hebben ons de wurgende zegen van de windmolens laten aanpraten door de Scandinaviërs.

Zweden, Noorwegen. Onmetelijke landen waar een molen meer of minder niet opvalt.

 

Nederland zal opgegeten worden door windmolens. Onze oren en vooral ogen zullen doodziek worden van de branding.

 

Stroom levert deze inmiddels door de regering in de armen gesloten milieuvervuiling niet of nauwelijks op. De baten kunnen de kosten nauwelijks dekken.

 

Uit een bunder koolzaad haal je meer brandstof. En zo’n schitterende gele lap is een streling voor het oog. En je kunt erin liggen dromen, doorheen fietsen. En het wuift zacht. En je ziet geen 180 meter hoge palen.

 

En voor de elektriciteit: leve de kernenergie! (Als er al een reden is om niet op de PvdA te stemmen, Marcel, dan is het wel de socialistische liefde voor die ten hemel schreiende rotpalen.)

 

Volkskrant, Jan Mulder, d.d. 11 mei 2006